top of page

"God is getrouw ..."

1Kor.1:9

Gebed om Herleving

Gebed om Herleving

"God is getrouw ..."

1Kor.1:9

"... Die het ook doen zal"

1Thess. 5:24

Geschiedenis / Europa / Tjechië

 

 

Herleving onder de Boheemse Broeders in Tsjechië (18e eeuw)

 

“Amos Coménius, herder van de Kerk te Fulneck in Moravië, was een van degenen die [vanwege vervolging] in ballingschap moesten gaan. Hij trok zich met een deel van zijn kudde terug in Polen. In 1632 werd hij tot bisschop van de verstrooide Boheemse en Moravische Broeders benoemd. De verwoesting van de kerken brak zijn hart, maar hij zag er een kastijding in die God hun had opgelegd vanwege hun verslapping en hun verbinding met de wereld.

Op het ogenblik dat hij zijn vaderland zou verlaten, aangekomen op een berg aan de grens, richtte hij zijn blikken voor de laatste maal op Moravië en Bohemen. Terwijl hij zich met zijn broeders op de knieën wierp, smeekte hij God met tranen deze landstreken niet algeheel te verlaten en ze niet helemaal van Zijn Woord te beroven, maar er altijd een heilig zaad te bewaren. Zijn gebed werd verhoord, zoals we zullen zien. Hijzelf hield niet op zich bezig te houden met degenen die verstrooid waren en ze te stichten. Hij stelde voor hen een catechismus samen, opgedragen aan alle verstrooide schapen van Jezus Christus, en in het bijzonder die van Fulneck en omstreken. (…)

Na het vertrek van Coménius waren verscheidene predikers van de Broeders naar Zauchtenthal gevlucht, een dorp dichtbij Fulneck, en hielden daar bijeenkomsten, zodat de kennis van het Evangelie er bewaard bleef. Onder deze mannen bevond zich Martin Schneider die de jeugd onderwees, en hen lezen, schrijven en de catechismus van Comenius leerde. Zijn gedrag trok de aandacht van de priesters. Hij werd voor de magistraten gedaagd, verscheidene malen in de gevangenis gezet, en zou veroordeeld zijn om verbrand te worden, zo niet katholieke meesters, bij wie hij in dienst was en die hem zeer liefhadden, voor hem tussenbeide waren getreden.

Daarna werden de bijeenkomsten gehouden bij zijn neef Samuel Schneider. Ook hij werd ervan beschuldigd één van de leraars der Broeders te zijn en stond op het punt opgehangen te worden, maar hij ontsnapte als door een wonder. Hij bleef ondanks alles zijn predikaties vervolgen en stierf in 1710. Hij ontsliep vol van blijdschap, en verzegelde op een waardige wijze een leven van geloof, door voor zijn vrienden en zijn vijanden het getuigenis te bevestigen dat hij aan het Evangelie had gegeven. (…)

 

Tegen het einde van het jaar 1723 keerde Christiaan David van Herrnhut terug naar Moravië en begaf zich naar Zauchenthal waar een opmerkelijke ontwaking plaatsvond, evenals in de omstreken. Hij kwam bij David Schneider, kleinzoon van de oude en getrouwe Samuel Schneider. Er was daar nog een weinig leven. Enkele mensen, begerig naar de waarheid, verzamelden zich bij hem, en hij stelde hun de Goddelijke waarheden voor met die levendigheid en die frisheid welke zij niet meer kenden. Vandaar begaf hij zich naar Kunewald, een naburig dorp waar hij voor een talrijke gemeente een preek hield over de zaligsprekingen (Matth. 5:1-12). Zijn redevoering had een buitengewone uitwerking.

Een heerlijke ontwaking volgde te Zauchtental en te Kunewald. Men bracht de blijde boodschap der zaligheid van de een op de ander over. Men sprak met elkaar in de huizen, op de straten, op de wegen. Er waren nog maar weinig gezinnen over die niet gegrepen waren door de kracht der genade.

Te Kunewald begon een jongeman van twintig jaar, Melchior Nitschmann, bijeenkomsten te houden; een ander, David Nitschmann geheten, een jonge wever van achttien jaar, en anderen met hem, trokken het land door, gaven getuigenis van het werk Gods in hun harten, en bezwoeren de zondaren te komen tot de liefdevolle Jezus. Men kwam in de huizen bijeen om liederen te zingen en de Schrift te lezen; dag en nacht was men op deze wijze bezig. De herders zongen liederen terwijl ze hun kudden hoedden; knechten en dienstmeisjes spraken, temidden van hun werkzaamheden, over niets anders dan de zaligheid in Jezus. In alle omringende dorpen hoorde men geen wereldse muziek meer; de instellingen waar men speelde en danste, waren verlaten.

Zelfs jonge kinderen richtten gebeden tot ‘de eeuwige Liefde’, zó was het dat zij God noemden, en bezwoeren dikwijls hun ouders om tot Jezus, de Vriend van zondaren, te komen. Een jong meisje van twaalf jaar stierf met zulk een levende verzekering van de genade Gods, met zulk een volkomen verzaking van de wereld en zulk een machtige voorsmaak van de komende heerlijkheid, dat haar getuigenis op verscheidenen een bijzonder diepe indruk teweegbracht.

Maar de vijand was waakzaam zoals altijd, en de vervolging woedde al gauw, zodanig dat in 1724 de overheden over niets minder spraken dan heel het dorp Zauchtental maar te vernietigen. De magistraten en de priesters hadden eerst getracht de beweging te verstikken door verboden en bedreigingen, maar tevergeefs. Degenen die geloofd hadden en die behouden waren, bleven de deugden van Jezus verkondigen, en verheerlijkten God dat Hij zulke dagen had doen komen, waarin het geloof van hun vaderen tot herleving was gebracht.

Toen ging men over tot daden van geweld, en dit was als een zeef om degenen die geen wortel hadden, te onderscheiden van degenen die op een vast fundament gevestigd waren. Men wierp niet alleen degenen die bijeenkomsten hadden gehouden, in de gevangenis, maar ook degenen die daarin hadden geholpen, en daar de gevangenissen weldra stampvol met mensen waren, wierp men de Broeders in walgelijke stallen en kuilen waar verscheidenen op het punt stonden te bezwijken. Anderen werden in kelders opgesloten die voor de helft met water waren gevuld, alwaar men ze hield totdat ze bijna stierven van de kou.

Het is gebeurd dat men er, in het hartje van de winter, op de hoogte van torens plaatste, teneinde ze, door het lijden van een extreme kou, te dwingen tot bekentenissen. Bijv. om degenen die ketterse boeken bezaten, bekend te maken, om te zeggen hoeveel keer de ‘Buschprediker’ [1], dat wil zeggen Christiaan David, bij hen was geweest, en wie degenen waren die elkaar daar ontmoet hadden. Enkelen van de gelovigen werden veroordeeld tot verscheiden jaren dwangarbeid, anderen werden tot het einde van hun dagen in de gevangenis gehouden, en verscheidenen moesten buitensporig hoge boetes betalen, die hen te gronde richtten. Een van de Nitschmannen zag zijn huis met de grond gelijk gemaakt omdat hij een protestant had geherbergd.

Deze vervolgingen werden de aanleiding tot nieuwe emigraties. God toonde er Zijn goede hand in door, op de een of andere wijze, de ontsnapping van verscheidenen die men in de gevangenis had geworpen, mogelijk te maken. De priesters en de magistraten zochten de emigraties te verhinderen door de Broeders de valse raad te geven om trouw te zweren aan de Kerk van Rome, en hun te verstaan te geven dat zij daarna konden geloven wat zij wilden. Maar de gelovigen gaven er de voorkeur aan alles te verlaten, liever dan te handelen tegen hun geweten. Als zij er eenmaal in geslaagd waren het land te verlaten, begaven ze zich naar Herrnhut, naar hun broeders.”

 

L' Église. Une esquisse de son histoire, Adrien Ladrierre

Éditions Bibles et Traités Chrétiens

 

-------

[1] ‘De Bosjesprediker’, een naam, gegeven aan Christiaan David, zoals men in Nederland de naam ‘hageprediker’ gebruikt.

bottom of page