top of page

"God is getrouw ..."

1Kor.1:9

Gebed om Herleving

Gebed om Herleving

"God is getrouw ..."

1Kor.1:9

"... Die het ook doen zal"

1Thess. 5:24

 

Félix Neff (1798-1829), de Apostel der Franse Alpen

 

Félix Neff werd op 8 oktober 1798 te Genève geboren. Als instrument voor zijn bekering heeft de Heere César Malan gebruikt, en het boekje: Le Miel descendant du Rocher [1]. Hij heeft nog meegeholpen aan de bouw van de ‘Chapelle du Témoignage’, de Getuigeniskapel van César Malan. Nadat hij reeds op vele plaatsen in Zwitserland en in Frankrijk (o.a. in Mens) met zegen had gepredikt en gearbeid, werd hij op 11 mei 1823 in Londen tot predikant geordend. Hierna was hij van het najaar 1823 tot de lente van 1827 werkzaam in de Hoge Alpen in Frankrijk, onder andere bij de Waldenzen in de vallei van Freissinières [2]. Na deze jaren van veel ontbering en voortvarende arbeid, zowel op geestelijk als sociaal gebied, moest hij voor zijn gezondheid terugkeren naar Genève. Daar is hij op 12 april 1829 gestorven, 30 jaar oud. Vijftig jaar later was in de streek waar Félix Neff in de Franse Alpen had gewerkt zijn nagedachtenis nog steeds zeer levendig.

 

Hieronder volgen enkele gedeelten uit zijn Journaal, waarin we er iets van kunnen lezen hoe de Heere hem gebruikte:

De woestijn en de dorre plaatsen zullen vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen en zal bloeien als een roos” (Jes. 35:1).

“De sombere en woeste vallei [van Freissinières] waarover ik laatst nog gesproken heb, schijnt deze profetie tot werkelijkheid te willen maken. (...) Ik klom op Witte Donderdag 30 maart [1825] naar Dormillouse [3]. Vanaf de voet van de heuvel zag ik een groep die naar beneden kwam, denkend dat ik nog in La Combe was; ik gaf hun een teken om terug te keren; maar zij bleven afdalen totdat ze mij ontmoet hadden, en zeiden dat ze deze weg niet zo vaak samen met mij gingen als ze wel wilden. Dezelfde dag, na de dienst, onderzocht ik de catechisanten, elk geslacht [mannen en vrouwen] afzonderlijk. Ik stelde aan ieder passende vragen, en ik kon mij ervan verzekeren dat de Heere inderdaad had gewerkt. (...) Allen toonden een grote kennis van hun ellende; en het merendeel leek er levendig door aangedaan te zijn.

’s Avonds was er een openbare bijeenkomst, die nog veel ontroerender was en tot elf uur duurde; de jonge mannen bleven tot lang hierna. Toen ik naar buiten was gegaan om lucht te scheppen, hoorde ik in een naburig huis geween en rouwklachten als over een dode; ik naderde en constateerde dat het de jonge meisjes waren, samengekomen bij Suzanne, en die, geraakt door haar woorden vol van leven, hun langdurige onverschilligheid beweenden. Ik zal niet trachten om dit ontroerende tafereel weer te geven, deze klaaglijke en onderbroken woorden, waaraan de uitdrukkingen en het woordgebruik van hun dialect een inhoud geven, waarvoor het Frans niet vatbaar is. Ik geloofde niet hen te moeten storen; ik trok mij geruisloos terug, en ging mij weer bij de jonge mannen voegen die nauwelijks minder vertederd waren.

Zo ging deze nacht voorbij, die het onbevlekte Lam geheiligd heeft door Zijn zware zielestrijd. Indien de Heilige en Rechtvaardige op het punt stond te bezwijken onder het gewicht van de toorn; indien Hij werd ‘weggenomen door de sterkte van de angst en van de veroordeling ’ [4], hoe zouden de waarlijk schuldigen niet moeten beven als zij ertoe komen het gewicht van hun zonden te gevoelen!

De volgende dag, Goede Vrijdag 31 maart, daalde ik al vroeg af naar La Combe voor het onderzoek van de catechisanten [5]; zij waren verder gevorderd dan te Dormillouse; maar behalve de twee Bessons had niemand vrede gevonden; de meest diepe droefheid was op alle gezichten te lezen. – Om tien uur begaf ik mij naar de nieuwe kerk [6], waar de gehele vallei verzameld was; de catechisanten, honderd in aantal, bezetten alle banken tegenover de preekstoel. Ik richtte een woord tot hen over 1 Petrus 2:2: ‘Als nieuwgeboren kinderkens, enz.’. De Heere stond mij machtig bij; en hoewel ik mij nauwelijks had kunnen voorbereiden, liet ik, naar ik geloof, weinig achterwege wat ik hun niet zei. De gemeente versmolt in tranen; veel jonge mensen, vooral meisjes, lagen op de knieën onderaan hun banken.

Toen men de doopgelofte moest opzeggen, vond ik er geen enkele die deze ten einde kon brengen; de snikken verstikten hun stem; ik was verplicht deze gelofte voor hen op te zeggen. Daarna, mijn handen opheffend terwijl allen waren neergeknield, sprak ik de zegen van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest over hen uit [7]. Na de dienst bleef het merendeel op de knieën, zonder, naar het leek, bemerkt te hebben dat hij voorbij was; anderen gingen zich in groepjes verzamelen om samen te wenen en te bidden. (...)

Zondag, Pasen 2 april, Avondmaal. De gemeente was bijna even talrijk als bij de inwijding [8]. Ik verklaarde het 6e hoofdstuk van Romeinen, zo duister voor de vleselijke mens; daarna bediende ik het Avondmaal aan mijn toehoorders, die, voor het merendeel, naar de tafel kwamen met ogen nat van de tranen; de oude mensen zeiden dat ze nog nooit de helft van het aantal mensen in hun kerk Avondmaal hadden zien vieren. ’s Middags was de gemeente bijna even talrijk als ’s ochtends; en ’s avonds waren er zoveel als er maar konden zijn; het duurde voort tot zeer laat in de nacht. Maandag was opnieuw een feestdag, en ik klom naar Dormillouse; men kwam er vanuit de hele vallei heen, en ik hield er nog drie openbare samenkomsten. Zo verstreek deze voor de vallei waarlijk heilige week. (...) Men deed overal niet anders dan lezen, bidden en wenen; vooral de jonge mensen schenen bezield te zijn met eenzelfde geest; en een levenwekkende vlam scheen zich van de een op de ander mede te delen, als een elektrische vonk.

Gedurende deze acht dagen heb ik in z’n geheel nog geen dertig uur rust gehad; men kende noch dag noch nacht meer. Voor, na en tussen de openbare diensten, zag men alle jonge mensen in verscheidene groepen samengekomen bij de blokken graniet waarmee het land is bedekt, bezig met elkaar te stichten. Híer las men Honing uit de Rots, dáár de Christenreis; verderop sprak Suzette Baridon, omringd door jonge meisjes, met hen over de liefde van de Zaligmaker; terwijl de ernstige François Berthalon de jonge mannen al de gruwelen van de zonde, en de noodzaak van berouw voorstelde. In deze kleine bijeenkomsten vloeiden de tranen net als in de kerk, en men nam er dezelfde plechtigheid waar.

Getroffen en verwonderd over dit plotselinge reveil, had ik moeite om tot mijzelf te komen. Zelfs de rotsen, de watervallen, het ijs, alles leek voor mij tot leven te zijn gekomen, en bood mij een minder gestrenge aanblik. Dit woeste land werd mij aangenaam en dierbaar, zodra het de woonplaats van mijn broeders was (Ps. 122)!... Laten wij echter niet vergeten dat er in de lente meer bloemen zijn dan vruchten in de herfst; en dat op het ogenblik van een reveil, veel zielen, meegevoerd door de algemene beweging, levend gemaakt lijken zonder het daadwerkelijk te zijn, zoals een keisteen temidden van een kolenvuur zal worden aangezien voor een levende kool. Maar, hoe het ook zij, hier vindt een werk des HEEREN plaats. Hij alleen kent degenen die de Zijnen zijn, en Hij zal ze openbaar weten te maken. Hem alleen zij de lof en de heerlijkheid door Jezus Christus, in alle eeuwigheid! Amen.”

 

Op 6 juli 1825 ging Neff op weg naar de dalen van Piémont in Italië, waar de Waldenzen waarschijnlijk al vanaf de eerste eeuwen van het christendom hebben gewoond [9]. Hiervoor moest hij dwars over de bergketen die de grens vormt tussen Frankrijk en Italië. Hij zegt ervan: “Na twee uur van steil klimmen bereikte ik de Col de la Croix [10] [2305 m.], dichtbij Mont Viso [deze berg is 3841 m. hoog]. Ik zal niet trachten de indruk weer te geven die het schitterende tafereel op mij maakte, wat zich plotseling aan mijn oog vertoonde. Achter mij en om mij heen, de steile rotsen en de gletsjers van de Alpen; aan mijn voeten, de bekoorlijke valleien van Piémont en, in de verte, de uitgestrekte vlakten van Italië. (...) Het duistere Rijk van het Beest, en de dubbele slavernij van het fanatisme, namen al mijn zinnen in beslag, en wierpen als het ware een donkere sluier over dit lieflijke Italië.

‘O Jezus!’ riep ik uit, ‘o Goddelijke Zon, zult Gij dit ongelukkige volk nooit verlichten? Hebt Gij het onherroepelijk overgegeven aan de verleidingen van de vijand? En gij, nederige vallei, bewaterd met het bloed van zovele martelaren, zijt ook gij onvruchtbaar geworden? Brandende lamp, die zolang temidden van de duisternis hebt geschitterd [11], zijt gij voor altijd uitgeblust? O HEERE, hebt Gij dit zwakke overblijfsel van Uw oude Kerk verlaten? Hebt Gij het uit Uw boek gedelgd en uit Uw mond gespuwd? Gedenk Uwer barmhartigheden! Geef haar Uw kandelaar weder; breng de harten der vaders terug in de kinderen [12]; en verwaardig U om Uw zwakke dienstknecht te vergezellen teneinde men ‘de verwoeste erfenissen nog weder beërft’!

O, hoe klopte mijn hart toen ik de ruïnes van ons Europese Sion bereikte! Wat zou ik tot dit volk zeggen? hoe zou ik ze toespreken? Verdiept in deze overdenkingen, daalde ik snel een steil pad af langs de rotsige oevers van de Pellice.”

 

Neff bracht enige tijd in Piémont door. Hij is hier maar eenmaal geweest. Maar zijn bezoek heeft gezegende gevolgen mogen hebben. Iemand schrijft: “Neff, teruggekeerd in de Franse Alpen, hield niet op de Waldenzen te bemoedigen door brieven vol van toegenegenheid en praktische besturingen. In mei 1827 constateerde André Blanc [een vriend van Neff uit Mens, Frankrijk], tijdens een bezoek aan Piémont, werkelijke vorderingen, en in de lente van 1828 was er een waarachtige herleving gaande, ondanks de tegenstand van de vijand, die reeds was uitgegaan om zijn onkruid te zaaien, hetgeen Neff deed schrijven: ‘Ach! ik kan thans zeggen, evenals de Heere: Ik ben gekomen om vuur in Piémont te brengen; en wat wil ik nog meer, indien het alrede ontstoken is?’”

 

 

Geraadpleegde literatuur:

The life of Felix Neff, Ami Bost

A Memoir of Felix Neff, by William Stephen Gilly, D.D.

Felix Neff, l’Apôtre des Hautes-Alpes, par S. Lortsch

Souvenez-vous de vos conducteurs, par F.C.

 

-------

[1] De Honing afdalend uit de Rotssteen, de Franse vertaling van: A choise drop of honey from the rock Christ, geschreven door Thomas Willcox. Het boekje is ook in het Nederlands uitgegeven onder de titel: Honing uit de rots.

[2] Iemand schrijft: “Daar leeft, in bergpassen en op bergtoppen met eeuwige sneeuw bedekt, een bevolking die, zoals men zegt, door haar eredienst en geloofsbelijdenis, aan de oudste Gallische christenen herinnert. Zij hecht zich niet alleen aan de leerlingen van Petrus Waldo, maar aan het apostelschap van Ireneus, de tweede bisschop van Lyon. Deze christenen van Dauphiné, die altijd aan wrede vervolgingen waren blootgesteld en zich nauwer aaneensloten naarmate de macht van Rome toenam, waren van rots tot rots en van bergtop tot bergtop gevlucht, tot zij de meest uiterste punten bereikt hadden, waar de mens kan leven. Zij hadden met zich genomen hun bijbels, hun geloofsbelijdenissen en deze onwankelbare vroomheid, die de afgrijselijkste pijnigingen boven de afval kiest. Toen de hervorming kwam, begroetten zij die, als een zuster van hun oude geloofsbelijders en zij verenigden zich met de kerken van Dauphiné en van Provence. In de valleien van Freissinières en van Queyras vond Neff dorpen zoals Dormillouse, die als het ware aan de helling der Alpen hingen, bevolkt door deze overblijfselen van een gelovig geslacht.”

[3] Dormillouse is een dorpje wat op 1760 meter hoogte ligt aan het eind van deze vallei. Dr. William Stephen Gilly schrijft erover: “De rots waar Dormillouse op staat is bijna ontoegankelijk, zelfs in de mooiste maanden van het jaar. Er is maar één toegang, en deze is altijd moeilijk, vanwege de steile klim, en de glibberigheid van het pad in zijn smalste gedeelte, veroorzaakt door een waterval, die zichzelf over dit pad in de afgrond naar beneden werpt. (...) Wanneer de zon het helderste schijnt, is de zijde van de berg tegenover Dormillouse, op dezelfde hoogte, bedekt met sneeuw, en de reiziger (...) vindt niets om hem voor zijn pelgrimstocht te belonen, dan de voldoening dat hij zijn voet geplant heeft op de bodem die geheiligd is geworden als het toevluchtsoord van christenen, welker de wereld niet waardig was. De plaats, die zij en hun afstammelingen hebben verkozen voor hun laatste sterkte, is inderdaad een echte citadel van kracht.”

[4] Jes. 53:8a in het Frans.

[5] In het plaatsje Mensals.

[6] In Violins. Neff hielp mee met de bouw.

[7] Het formulier, door Neff in zijn Alpenkerken gebruikt wanneer jonge mensen voor de eerste maal werden toegelaten tot de tafel des Heeren, geleek op dat van de oude Geneefse Kerk.

[8] Van de herbouwde kerk te Violins, die in tijden van vervolging verwoest was. De inwijding had plaatsgevonden op 29 augustus 1824.

[9] Zie het artikel Herlevingen onder de Waldenzen.

[10] Col de la Croix betekent: Bergpas van het Kruis.

[11] Denk hierbij aan het embleem van de Waldenzen.

[12] Vergelijk met Mal. 4:6. Neff bidt hier dus dat de Heere aan de nakomelingen van die martelaren dezelfde harten zal geven als hun voorvaders.

Geschiedenis / Europa Frankrijk / Felix Neff

bottom of page